Thirsis Minnewit – frontispice

frontispice Thirsis Minnewit

Niet alle uitgaven van het Thirsis Minnewit bevatten een
frontispice, maar als er een afbeelding wordt weergegeven is het deze.

Op de frontispice zien we de deels ontblote Godin Venus (Aphrodite) met bloemen in het haar, gezeten in een kar met haar duiven, voortgetrokken door haar zwanen. Deze zwanen worden geleid door de zoon van Venus, Cupido (Eros), herkenbaar aan zijn vleugels en de boog in zijn hand. Op de grond zien we rozen, de bloemen waarmee Venus wordt geassocieerd.
Wat verder opvalt zijn de twee minnende mensen bij een boom en de grote gebouwen op de achtergrond.

De frontispice is gesigneerd door boekverkoper en plaatsnijder Jan Lamsvelt: del. et fec. (ca. 1664-1743) uit Amsterdam.

Wie kan mij meer vertellen over de symboliek in deze afbeelding of over de plaatsnijder Jan Lamsvelt?

reserveletters en humor

Om een beter begrip te krijgen van het muziekleven rond Amsterdam in de achttiende eeuw ben ik begonnen in het boek Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw.
Hoe geërgerd ik op mijn nagels kan bijten als ik emails met spelfouten lees, zo gelukzalig kan ik wegdromen bij oude teksten met ‘oo’ en ‘sch’ waar je het niet meer verwacht. Ik ben al uitgemaakt voor ‘Nerd’, inderdaad met hoofdletter ‘N’!
Met het risico meer van dergelijke kreten naar mijn hoofd geslingerd te krijgen, hierbij een aantal citaten over de rol van het orgel in de zeventiende eeuw, uit het heerlijke boekje van Balfoort.

Balfoort, Dirk J., Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw. Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon N.V., 1939.
“De Overheid beschermde dus op alle manieren het orgel, maar zij kon aanvankelijk niet verhinderen dat het tijdens den dienst moest zwijgen. De gevolgen hiervan lieten zich echter danig gevoelen. Het zingen zelf, onder de twijfelachtige leiding van den voorzanger, was op den duur niet aan te hooren, en men zocht naar middelen om hierin verbetering te brengen. Zoo werd bijv. op 18 Febr. 1610 door de Kerkmeesters van de St. Eusebius of Groote kerk te Arnhem besloten “Overmitz groote dissonantie in den Cantu bevonden wort, hetwelck vermoedelijck gechiet door dien datt tota Ecclesia niet genoechsam des Succentoris voersanck horen kan, is goet gevonden, dat hie hem setten sall voran den predigestoell”.”

“[Constantijn] Huygens beschrijft in zijn boekje het kerkgezang op de volgende wijze: “Inderdaed, het laet sich onder ons veeltijds aenhooren, als ofter meer gehuylt ofte geschreeuwt dan menschelick ghesongen worde. De toonen luyden dwars onder een, als gevogelte van verscheide becken. De maten stryden als putemmers, d’een dalende sooveel d’ander rijst”.”

“Ten slotte heeft het orgel toch een volledige overwinning behaald; het kreeg op den duur een tweeledige taak in de Protestantsche kerk te vervullen, n.l. een wereldlijke buiten den dienst en een kerkelijke als begeleider van den gemeentezang. Dit wil helaas niet zeggen dat het zingen erop vooruit ging, toen het orgel weer mocht begeleiden.”

Gezangen of het vrolyk gezelschap der negen zanggodinnen – The Songs of Jan van Elsland

© Ulrike Weinreich

Most of the Dutch seventeenth and eighteenth century songbooks contain no music, since they needed to be inexpensive. Being rare, songbooks with music are important for researching tunes of songs of which only texts are left. Jan van Elsland’s ‘Gezangen. Of het vrolyk gezelschap der negen zanggodinnen’ does not only include musical notes, but also displays a broad collection of profane songs. New tunes stand next to old, popular ones. The texts mirror joy and sorrow of Haarlem’s citizens in the eighteenth century.

Hier kan je de gehele master thesis downloaden

De Oprechte Haerlemsche Courant

Jan de Bray: Abrahem Casteleyn and his Wife Margarieta van Bancken, 1663 (Rijksmuseum, Amsterdam)

Op zoek naar achtergrondinformatie over het Thirsis Minnewit, hebben Jos en ik de Oprechte Haerlemsche Courant bekeken. De krant werd voor het eerst gedrukt in 1656 en heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld van een weekblad tot een dagblad. Alle bewaarde exemplaren zijn in te zien op microfiche in de bibliotheek van Haarlem. Wij waren geïnteresseerd in de jaargangen 1708, 1711 en 1712. Dit zijn de jaren waarin de eerst bekende drukken van de verschillende delen van het Thirsis Minnewit zijn verschenen. 1708 is helaas niet bewaard gebleven. 1710-1711 bevatte niet de informatie die wij zochten.

Wel vonden we andere informatie die toch erg leuk is om te lezen (spelfouten voorbehouden, niet alles is evengoed leesbaar), zoals:

26 mei 1711:
Zedert den 23 Mey is te Haerlem vermist een Jongetje van omtrent 6 Jaer, genaemt Dirck van Aelst, aenhebbende een Hembt, gemerkt D., een Naey gestreept Onder-Broekje, een gebreyt Borstrokje, een Serge Hembtrokje en Broek, ’t eerste met Garen en ’t Broekje met Beene-Knoopjes, een Estamine Japon met een Lapje daer achter op, een Serge Schortekleet, en een witte Wolle Slaepmuts op, en ’t Hak wat afgeschoren: Die dit Kint tot Haerlem aen de Groenvrou op de Kleyne Houtbrug te recht brengt, sal eerlijck beloont werden.

4 juli 1711:
Dinsdag, den 7 July, sal t’Amsterdam in de Boekwinkel van wijlen P. Mortier verkocht worden alderhande Engelsse, Fransse, Italiaensse en Duytse Musijck volgens de Catalogen, daerom reets uytgegeven : De verkoping van den 8 onder de Boekverkoper sal niet voortgaan, also die uyt’er hant verkocht is : En de Republique de Lettre sal nevens de andere Sorteringen in ’t begin van Augusti onder de Boekverkopers verkocht werden; waer van den  precijsen Dag nader sal bekent gemaekt werden. De Catalogen zijn te bekomen t’Amst. by de Wed. Mortier, Hage v. Dole, Rotterd. Frits en Bohm, Leyden Haek, Utrecht v. Water, Brussel Sertevens, Leypzig Frits, Antwerpen Grangé. Londen Mortier, &c.

12 september 1711:
Alsoo op voorlede Woensdag, zijnde geweest den 9 deser Maent September, 1711, ’s avonts tusschen 9 en 10 uuren buyten de stad Haerlem door seker Persoon, genaemt Jaep van de Camet, zijnde kort van Persoon, Pockdalig en bleeck van Trony, Karstanjebruyn Hair, ophebbende een swarte Hoet en aenhebbende een Asgraeuwe Lakense Rock, op een Moortdadige wijse een Manslag is begaen aen den Persoon van Jacob Jansz. van Waert, soo beloven de Heeren van den Gerechte der voorsz. Stad aen de geene, die den Dader weet aen te wijsen, dat deselve in Hechtenisse sal komen te geraken, uyt deser Stadt Bentse een Somme van 100 Silvere Ducatons, en sal desselfs Naem, des begerende, werden gesecreteert.

Oude en nieuwe liedjes. Over de overlevering van populaire liederen in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw

© Jos Houtsma, op: www.neerlandistiek.nl 09.03
Gepubliceerd: augustus 2009

In 1883 sluit Gerrit Kalff zijn monumentale studie Het lied in de middeleeuwen af met een bespreking van wat hij noemt de ‘verdere lotgevallen der oude liederen’. Hij wil laten zien dat de laatmiddeleeuwse liederen zoals we die kennen uit het Antwerps Liedboek van 1544 en uit andere bronnen uit dezelfde periode ‘reeds gedurende de laatste helft der zestiende eeuw door andere liederen worden verdrongen, ofschoon zij nog in aller herinnering blijven leven; dat zij in de 17e eeuw meer en meer vergeten worden en in de 18e, op weinige uitzonderingen na, nog slechts bij het volk bekend zijn.’

Kalff heeft de taak die hij zich stelde scherpzinnig en met grote eruditie volbracht. Het beeld dat hij schetst, heeft school gemaakt, en is nog in de jaren zestig van de vorige eeuw in de populariserende literatuur terug te vinden. Toch is het niet meer echt aanvaardbaar. Waar Kalff in zijn studie sprak over ‘oude liederen’ of ‘volksliederen’, stonden hem uitingen van een geïdealiseerd volkskarakter voor ogen, met wortels die teruggaan tot ver voor de oudst bekende vastlegging. Tegenwoordig kijken we daar anders tegen aan. Wat wij zien is een corpus van liedteksten waarvan vertegenwoordigers bekend zijn vanaf ongeveer het eind van de vijftiende eeuw. Wat deze liederen gemeenschappelijk hebben, is dat ze anoniem zijn overgeleverd en dat het regelmatig voorkomt dat verschillende representaties van hetzelfde lied sterke onderlinge verschillen vertonen: het zijn populaire liederen, liedteksten die door gebruikers werden gezongen, thuis, op straat, op het werk en bij gezellig samenzijn. Op het moment dat het in ons gezichtsveld verschijnt, kenmerkt het grootste deel van dit materiaal zich door een stijl die ik zou willen aanduiden als ‘retoricaal’: de liederen zijn kennelijk afkomstig uit het milieu van de rederijkers; ze zijn niet-metrisch, maar zijn gedicht met veel aandacht voor de vorm, wat zich uit in ingewikkelde, soms overdadig rijmende strofevormen. Een ander – kleiner – deel zou ik willen aanduiden als ‘traditioneel’: de teksten kenmerken zich door eenvoudige strofenvormen, assonantierijmen, en een typisch balladeske verteltrant, met een externe verteller, veel scènes in de directe rede, tijdsprongen, en met gebruikmaking van stijlkenmerken als parallellisme en uitbreidende herhaling.

Van populaire liederen is aannemelijk dat ze onderhevig zijn aan mode. Liedteksten, melodieën kunnen nog zo aansprekend zijn, ze hebben een beperkte houdbaarheid, en het ligt in de lijn van de verwachting dat ze na langere of kortere tijd in vergetelheid raken en worden afgelost door nieuwe ‘hits’. Het populaire lied zal er in de vroege zestiende eeuw anders uitzien dan aan het eind van die eeuw, of in de zeventiende eeuw, de achttiende eeuw en later. Vanuit deze visie is een vraag die zich opdringt wat we eigenlijk te weten kunnen komen over de circulatie van populair liedmateriaal, vanaf het moment dat het in de late middeleeuwen voor ons zichtbaar wordt.

Ik wil in dit artikel proberen een bijdrage te leveren aan de beantwoording van die vraag door – via bestudering van het bronnenmateriaal, maar ook gretig gebruik makend van de rijkdom aan gegevens van de Nederlandse Liederenbank5 – achtereenvolgens aandacht te besteden aan een vijftal gedrukte verzamelingen van populaire liedjes die bewaard zijn gebleven uit het eind van de zestiende- en het begin van de zeventiende eeuw (paragraaf 2) en aan een aantal bijzondere verzamelingen van ‘oude’ liedjes uit de zeventiende- en achttiende eeuw (paragraaf 3). Ik bespreek de bundels, en ik kijk naar de verhouding van de in de bundels opgenomen liedjes ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het oudere liedmateriaal. In de slotparagraaf probeer ik de conclusies te formuleren die uit de bestudering van het materiaal getrokken kunnen worden.

Hier kan je het hele artikel inclusief verwijzingen downloaden